Het profiel van een moordenaar

De kennis van het motief in moordzaken is niet alleen belangrijk tijdens het verhoor van de vermoedelijke dader (zie dit schrijven). Ook eerder in het onderzoek, wanneer de dader nog moet worden geïdentificeerd, is het cruciaal om te weten (of op zijn minst te vermoeden) wat er precies is gebeurd en waarom het is gebeurd. No shit, Sherlock. Grote open deur die ik intrap. 

Maar hier loopt het soms extreem fout. Een zaak die wellicht te lijden had onder een resem verkeerde veronderstellingen is de moord op Ingrid Caeckaert in 1991, in mijn eigen hometown Knokke-Heist. De toen 26-jarige immo-makelaar werd rond het middaguur in de traphal voor haar appartement vermoord met 62 messteken. Men vermoedde sterk dat de dader een afgewezen minnaar was die een passionele moord had gepleegd. Het profiel van het slachtoffer leek deze aanname te onderbouwen: Ingrid was jong en knap en lag goed in de markt. Het leek slechts een kwestie van tijd voor de speurders de dader te pakken hadden. 

Nu, meer dan dertig jaar na de feiten, loopt haar moordenaar nog altijd vrij rond, of is hij inmiddels overleden. Dit indachtig is het niet absurd te stellen dat we in de Caeckaert-zaak wellicht niet te maken hebben met een afwijzingsmotief. Puur op basis van de feiten weten we enkel dat de dader extreem boos was op Ingrid en de overkill (de overvloed aan messteken) geeft aan dat de dader haar met zekerheid dood wilde. Mogelijk omwille van zijn woede, mogelijk omdat zij hem (goed) kende en dus ook kon verlinken, als ze de aanval overleefde. Of een combinatie van beide. 

Boosheid kan vele oorzaken hebben. Een gebroken hart en gekrenkte eer zijn slechts twee van de vele mogelijkheden. In dat opzicht is men misschien te gretig op de kar van de afgewezen minnaar gesprongen en had men meer alternatieven open moeten houden. Maar achteraf is het makkelijk praten en daar zijn we nu niks mee.

Wat we met een aan de zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen stellen, is dat Ingrid iets heeft gedaan dat haar moordenaar enorm boos heeft gemaakt, iets dat hij haar niet kon vergeven en dat zij niet kon of wilde herstellen. 

De plaats delict, residentie Neptunus, Heist

Dat iemand het op Ingrid gemunt had, lijkt te worden bevestigd door een incident dat zich in januari 1990, een dik jaar voor de feiten, afspeelde op de parking van hotelschool Spermalie in Brugge, waar Ingrid ‘s avonds kooklessen volgde. Ingrid werd bewusteloos aangetroffen aan haar auto, met een diepe snijwonde in haar achterbil. Opmerkelijk is dat Ingrid geen aangifte deed van dit dit voorval en zelf verklaarde dat ze per ongeluk op haar messen was gaan zitten. Een uitleg die door vrienden en getuigen als weinig geloofwaardig werd bestempeld. 

Als we aannemen dat het Spermalie-incident geen onhandig ongelukje was, maar een regelrechte mesaanval, dan is het niet ondenkbaar dat we hier met één en dezelfde dader te maken hebben en dat dit voorval met andere woorden een eerste waarschuwing was van Ingrids moordenaar. Het crescendo van de feiten lijken dat te onderbouwen: in januari 1990 een steek in haar bil, die ze overleeft. In maart 1991, 62 messteken, waarbij ze het leven laat. 

Dé vraag is natuurlijk waarom Ingrid in 1990, na de eerste mesaanval, geen aangifte deed bij de politie, maar wel een smoes verzon en de dader - zo lijkt het althans - in bescherming nam. Het doet vermoeden dat ze hem goed kende, wat tevens al werd geschraagd door wat de speurders aantroffen op de plaats delict, het aantal messteken, de overkill.   

Onopgeloste moorden in België - deel 2 (Luc Schoonjans)

Dader en motief

In zijn boek Onopgeloste moorden in België - deel twee beschrijft auteur en scenarist Luc Schoonjans de zaak en reproduceert hij ook een aantal verhoren en interviews. Hij beschrijft onder meer een opmerkelijke quote van de vader van Ingrid: 

‘Het moeilijkste is dat de speurders het motief van de moord niet kennen’, meent Georges.

In nog een ander interview uit Het Nieuwsblad in 2017, verklaren de ouders van Ingrid:

‘De speurders hebben de sleutel, maar vinden het slot niet.’

Ingrids ouders hebben zich duidelijk een beeld gevormd van wat er met hun dochter is gebeurd en wat het motief zou kunnen zijn. Als nauw betrokken partij is dat niet meer dan menselijk. Wat opvalt, is dat hun vermoedens afwijken van de oorspronkelijke hypothese van de speurders — die veelal uitgingen van een passioneel drama. De ouders lijken ervan overtuigd dat die piste niet klopt en dat het werkelijke motief elders gezocht moet worden.

Dat maakt hun uitspraken des te relevanter. Is het dan niet essentieel om met hernieuwde aandacht te luisteren naar wat de ouders van Ingrid — die haar door en door kenden — hebben verklaard over het mogelijke motief en de vermoedelijke dader?

Dit is wat ze verklaarden.

Over de dader:

“We veronderstellen dat de dader ons heel goed kende.” (Story)

“Misschien zeggen wij de moordenaar van Ingrid geregeld goeiedag.” (Story)

“Dat hebben we al dikwijls gezegd: ‘Het is goed mogelijk dat we al met de moordenaar gepraat hebben.” (Humo)

“De moordenaar van Ingrid zal ook wel zo iemand zijn. Iemand die buiten alle verdenking staat.” (Humo)

Quote uit weekblad Story.

Wat de ouders verklaren, sluit perfect aan bij de stelling dat Ingrid haar moordenaar (goed) moet hebben gekend, wat ook past bij de vaststellingen op de crime scene en het eerdere incident aan de parking van Spermalie. Maar dat is niet het enige. Ze voegen er ook aan toe dat de moordenaar ook hen goed moeten kennen. “Heel goed”, zelfs, zo blijkt uit hun woorden. Iemand die ze “geregeld goeiedag zeggen” en waar ze soms zelfs “mee praten”. Dat suggereert dat de dader zich in hun nabije omgeving bevond of nog steeds bevindt.  

In principe had zo’n gegeven tot een doorbraak kunnen leiden. Een persoon met een duidelijk motief, uit de entourage van de familie, zou normaal gezien in het oog van de speurders springen. Toch lijkt dat niet te zijn gebeurd. De ouders suggereren zelf een verklaring in een interview met Humo: “Iemand die buiten alle verdenking staat.” Met andere woorden: iemand die zich onopvallend gedroeg en op geen enkel moment verdacht leek.

Dat zou kunnen verklaren waarom de dader tot vandaag onder de radar is gebleven. Niet omdat hij onvindbaar was, maar omdat niemand ooit echt in zijn richting keek. Als de ouders van het slachtoffer vermoeden of aanvoelen dat de dader een bekende van hen is, waarom zou het DNA-onderzoek zich daar dan niet op toespitsen? 


Over het motief:

In verschillende interviews nemen de ouders van Ingrid het woord “vijand” in de mond wanneer ze het over het motief hebben. Logisch, zou je denken, want uit alles blijkt dat haar moordenaar vijandig tegenover Ingrid stond. Maar wat opvalt, is dat de ouders het hebben van vijanden resoluut uitsluiten

“Ingrid had geen vijanden, haar zaak draaide goed. Ze leidde een normaal leven.” (Story)

“Ik zou niet weten wie zo’n wrok had tegen onze dochter dat hij dit zou doen. Ingrid had geen vijanden.” (Dag Allemaal)

“We begrijpen gewoon niet waarom Ingrid moest sterven. Ze was voorbeeldig. Ze wilde dat alles correct verliep. Daarom hadden klanten haar zo graag. Ze vertrouwden haar.” (Onopgelosten Moorden in België - deel twee)

Hier is enige kritische zin op zijn plaats. Waarom sluiten de ouders van Ingrid zo stellig uit dat ze vijanden had, terwijl de hevigheid van het geweld er juist op wijst dat de dader door intense woede of rancune werd gedreven?

Wat ook opvalt, is dat ze het niet hebben van vijanden verbinden aan de zakelijke context: Ingrid had geen vijanden, omdat ze correct was, omdat haar klanten haar vertrouwden, omdat haar zaak goed draaide.

Hierdoor verschuift het motief impliciet richting het zakelijke, mogelijk zelfs financiële domein.

De redenering die de ouders hier maken, is echter niet helemaal logisch. Correct of succesvol zijn sluit het bestaan van vijanden niet uit. Integendeel, net wie zakelijk sterk staat, kan onbedoeld rivaliteit of wrok oproepen.

Kunnen of moeten we de vraag daarom niet omdraaien? Stel dat Ingrid iemands vertrouwen had geschonden op zakelijk vlak — bewust of onbewust — had ze daardoor dan misschien wél een vijand gecreëerd?

Taal, als onze indicator, wijst in deze richting.

Het (mogelijke) profiel van de moordenaar

Ik besluit met een citaat uit het verhoor van de ouders, te vinden in het boek van Luc Schoonjans, Onopgeloste Moorden in België - deel twee:

Hoofdinspecteur: ‘Ze (Ingrid) was makelaar, had een eigen kantoor. Zou haar dood daar iets mee te maken kunnen hebben?’

Moeder: ‘Wat insinueert u nu? Dat ze zich bezighield met louche zaken? Wel, mijnheer, ik kan u met de hand op het hart garanderen dat ons Ingrid zich niet bezighield met louche zaken. Niet op zakelijk en niet op privé vlak.’

Moeder neemt de woorden van de hoofdinspecteur op als een insinuatie, maar op zich insinueert de man niets. Hij stelt een neutrale, onderzoekende vraag. Het interessante is dat de moeder zelf de term ‘louche zaken’ inbrengt en het verband legt. Daarmee introduceert zij onbewust een mogelijke gevoeligheid — een thema dat zij zelf wil uitsluiten.

Taal zoals deze is zelden toevallig. Ze wijst vaak op een zone van spanning, een onderwerp dat beladen is of zorgvuldig wordt bewaakt. In dit geval opent de moeder, onbedoeld, een richting die het onderzoek — met de nodige terughoudendheid — zou kunnen verhelderen.

Als men zo lang tevergeefs de waarheid vooral zoekt in de richting van een passioneel drama, dan is het misschien tijd om de blik te verruimen. De meest logische volgende stap ligt in de dichte entourage van het slachtoffer — zowel privé als zakelijk. Dat is zelfs geen wilde hypothese, maar gewoon standaardprocedure.


Piet Baete werkt als analist op cold cases en voor bedrijven in teamanalyse en teamdiagnose. U kunt nog inschrijven voor de online workshop die op 06/11 van start gaat om 20u30.

Volgende
Volgende

Het lezen van dit artikel is geen goed idee